-
1 preuve
preuve [pruv]〈v.〉1 bewijs♦voorbeelden:la preuve vivante • het levende bewijsfaire la preuve que • het bewijs leveren datà preuve • getuigejusqu'à preuve (du) contraire • tot het tegendeel is bewezenpreuve par l'absurde • bewijs uit het ongerijmdec'est la preuve que • ik leid eruit af datfaire ses preuves • zichzelf bewijzen, zijn sporen verdienenpreuve testimoniale • getuigenbewijsf1) bewijs2) blijk, teken3) proef [wiskunde]4) gehalteproef [alcohol] -
2 faire preuve de qc.
faire preuve de qc. -
3 présence
présence [preezãs]〈v.〉1 aanwezigheid ⇒ tegenwoordigheid, bijzijn♦voorbeelden:présence d'esprit • tegenwoordigheid van geestfeuille de présence • presentielijstfaire de la présence • van zijn aanwezigheid blijk gevenfuir, éviter la présence de qn. • iemand mijdenen présence • tegenover elkaarêtre en présence de • in aanwezigheid zijn van; tegenover (iets) staanen ma présence • in mijn bijzijnhors de sa présence • in zijn, haar afwezigheidf1) aanwezigheid2) actualiteit3) uitstraling -
4 acte
acte [aakt]〈m.〉♦voorbeelden:prendre acte de qc. • iets constaterendont acte • waarvan akteactes de terrorisme • terreurdadenfaire acte d'autorité • met gezag optredenfaire acte de candidature • zich kandidaat stellenfaire acte de présence • zich kortstondig ergens vertonen, van zijn aanwezigheid blijk gevenfaire acte de bonne volonté • zijn goede wil tonenpasser aux actes • overgaan tot handelen1. m1) akte, stuk2) daad, handeling3) bedrijf [theater]2. actesm plverslag, handelingen
Перевод: с французского на все языки
со всех языков на французский- Со всех языков на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский